Hoge Raad 2 oktober 2015: Groepsaansprakelijkheid wegens deelname aan criminele organisatie
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2015-10-13Deze zaak is interessant voor slachtoffers van criminele organisaties, omdat wordt geoordeeld dat een strafrechtelijke veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie niet voldoende is voor het aannemen van groepsaansprakelijkheid (ECLI:NL:HR:2015:2914).
Wat was aan de hand?
Diverse transportondernemingen zijn in de periode maart 2004-februari 2006 het slachtoffer van een zevental ladingdiefstallen. Er zijn meerdere verdachten, waarvan een aantal strafrechtelijk wordt veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van diefstallen, opzet- en schuldheling (zie art. 140 Wetboek van Strafrecht).
Rechtbank en hof
De transportondernemingen en hun verzekeraar, TVM, vorderen bij de burgerlijke rechter op grond van groepsaansprakelijkheid dat de strafrechtelijk veroordeelde daders de schade als gevolg van de ladingdiefstallen vergoeden (art. 6:166 BW). De daders zijn immers veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en daarmee staat volgens de transportondernemingen en hun verzekeraar vast dat zij als groep onrechtmatig hebben gehandeld. Omdat zij als groep onrechtmatig hebben gehandeld kunnen zij zich individueel niet verweren met argumenten die de strekking hebben dat hun bijdrage aan de diefstal/heling minder was dan die van andere daders. Ofwel: verweren met betrekking tot het causaal verband tussen schade en onrechtmatige gedraging zijn niet mogelijk. Zij zijn immers als groep hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade.
Rechtbank en hof wijzen de vordering echter af, met het argument dat deelname aan een criminele organisatie juridisch niet gelijk staat aan het plegen van een onrechtmatige daad in groepsverband. Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 lid 1 BW is meer nodig dan voor veroordeling aan een criminele organisatie, aldus rechtbank en hof.
Hoge Raad
De transportondernemingen en TVM stellen cassatieberoep in. De Hoge Raad stelt in zijn arrest voorop dat de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen op grond van art. 6:166 BW niet van belang is. Ook is niet nodig dat de leden van de groep op hetzelfde moment op dezelfde plaats waren toen onrechtmatig werd gehandeld. Waar het om gaat is dat de kans op het met “gedragingen in groepsverband” toebrengen van schade de leden van de groep had behoren te weerhouden van deze gedragingen. Een strafrechtelijke veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie is echter onvoldoende voor het aannemen van onrechtmatige gedragingen in groepsverband. In de woorden van de Hoge Raad: “De gedragingen in groepsverband waarop art. 6:166 lid 1 BW ziet, betreffen niet het deelnemen aan een dergelijke organisatie als zodanig, maar concrete onrechtmatige handelingen in groepsverband die schade hebben veroorzaakt.” De Hoge Raad wijst het cassatieberoep dus af.
Advies
De gedachtegang dat deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met ladingdiefstal ertoe leidt dat de deelnemers aan die organisatie als groep onrechtmatig handelen tegenover de eigenaren van de lading klinkt logisch, maar is dat juridisch niet. Feit is nu eenmaal dat de wetgever aan de strafrechtelijke veroordeling tot deelname aan een criminele organisatie andere eisen stelt dan aan een civielrechtelijke veroordeling tot schadevergoeding wegens groepsaansprakelijkheid. Desondanks stelt dit de gedupeerden van een criminele organisatie wel voor een probleem. De veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie is immers onvoldoende om de daders succesvol aan te spreken tot schadevergoeding. Slachtoffers van een criminele organisatie dienen er dus rekening mee te houden dat zij zelf een dossier moeten opbouwen aan de hand waarvan per individuele dader een onrechtmatige daad kan worden aangetoond. Alleen een strafrechtelijke veroordeling wegens deelname aan een criminele organisatie is onvoldoende.