Hoge Raad 17 april 2015: De conformiteitseis in de internationale handel

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2015-04-29

Bij internationale handel in goederen zijn bijna per definitie veel partijen betrokken. Uiteraard de verkoper en de koper, maar ook vervoerders en eventueel tussenpersonen (handelsagenten).

In de aan de Hoge Raad voorgelegde zaak (ECLI:NL:HR:2015:1076) ging het over een partij tomaten die door een Nederlandse partij, van een Franse handelsagent, werd gekocht in Marokko. De tomaten waren bestemd voor een partij in Rusland, die ze bij aankomst aldaar afkeurde omdat deze hadden te lijden aan een infectie met bepaalde ziektekiemen. Daarmee was het geschil ontstaan.
De Nederlandse koper heeft de factuur van de Franse verkoper niet betaald en vorderde bij de rechtbank vergoeding van geleden schade als gevolg van de gestelde slechte kwaliteit van de tomaten. De Franse verkoper ontkende dat iets mis was met de tomaten, althans dat iets mis was waar hij voor verantwoordelijk was, en vorderde op zijn beurt van de Nederlandse koper betaling van zijn factuur. De rechtbank heeft de Franse verkoper overwegend in het gelijk gesteld, zodat de Nederlandse koper geen schadevergoeding kreeg en de factuur grotendeels moest worden voldaan.
De Nederlandse koper liet het hier niet bij zitten en stelde hoger beroep in. Het hof beantwoordt de volgende belangrijke juridische vragen als volgt.

Welk recht en welke regels zijn van toepassing?

Meestal maken koper en verkoper hier uitvoerige afspraken over. De Internationale Kamer van Koophandel heeft in dit verband zelfs verschillende standaardvoorwaarden ontwikkeld (de Incoterms), die in de praktijk vaak ook worden gebruikt. In de Incoterms wordt geregeld wanneer risico-overgang plaatsvindt, wie vervoer regelt, wie de goederen verzekert tegen verlies en beschadiging, wie invoerrechten betaalt etc. Onze Nederlandse koper en Franse verkoper hadden over al dit soort aspecten echter in het geheel geen afspraken gemaakt, zodat het hof terugvalt op het Weens Koopverdrag.

Het Weens Koopverdrag is van toepassing op “koopovereenkomsten betreffende roerende zaken” tussen partijen die zijn gevestigd in de 92 lidstaten bij het verdrag (zie www.cisg.law.pace.edu). Het is in beginsel voldoende als één van de partijen gevestigd is in een lidstaat (art. 1 Weens Koopverdrag).
Partijen mogen van het Weens Koopverdrag afwijken, maar moeten dat dan wel uitdrukkelijk doen. Nu in deze zaak door de partijen nagenoeg geheel geen afspraken waren gemaakt, was het Weens Koopverdrag van toepassing.

Aan welke kwaliteitseis moesten de goederen voldoen?

Ingevolge art. 35 van het Weens Koopverdrag is de verkoper verplicht om zaken af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoet aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst vereiste wijze. Het hof oordeelt (kennelijk, maar niet expliciet met het oog op art. 35) dat roerende zaken (dus ook onze tomaten) daarom een zodanige kwaliteit moesten hebben dat zij de reis naar Moskou konden doorstaan. De Franse verkoper wist namelijk dat de tomaten voor Rusland waren bestemd, aldus het hof.

Wanneer ging het risico op kwaliteitsverlies van de goederen over van de verkoper op de koper?

De vervolgvraag is wanneer het kwaliteitsverlies van de tomaten is ontstaan. Stel dat de Nederlandse koper ze een week lang ongekoeld in de zon heeft laten staan, dan komt het kwaliteitsverlies immers voor zijn eigen risico. De centrale juridische vraag in deze zaak was dan ook wanneer het risico op kwaliteitsverlies overging van de Franse verkoper op de Nederlandse koper. Omdat partijen hier geen afspraken over hadden gemaakt moet deze vraag aan de hand van het Weens Koopverdrag worden beantwoord. Het Weens Koopverdrag bevat in dit verband een aantal regels.

Als de koopovereenkomst “tevens het vervoer van de zaken omvat en de verkoper niet gehouden is deze op een bepaalde plaats af te geven, gaat het risico over op de koper wanneer de zaken aan de eerste vervoerder worden afgegeven ter verzending aan de koper in overeenstemming met de overeenkomst” (art. 67 Weens Koopverdrag). Deze regel ging in deze zaak niet op, omdat de Franse verkoper de tomaten op een bepaalde plaats aan een door de Nederlandse koper ingeschakelde vervoerder moest afgeven.
Ingevolge art. 68 van het Weens Koopverdrag gaat het risico met betrekking tot zaken die tijdens doorvoer zijn verkocht, “over op de koper vanaf het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst”. Ook deze regel is in deze zaak niet van toepassing, want de tomaten zijn niet tijdens doorvoer verkocht.
Het hof komt dan uit bij art. 69 lid 1 van het Weens Koopverdrag, dat als volgt luidt: “In gevallen die niet vallen onder de artikelen 67 en 68 gaat het risico over op de koper wanneer hij de zaken overneemt of, indien hij zulks niet tijdig doet, vanaf het tijdstip waarop de zaken aan hem ter beschikking worden gesteld en het niet in ontvangst nemen van de zaken een tekortkoming oplevert.”

De centrale feitelijke vraag

De centrale feitelijke vraag is dus of de tomaten al waren besmet met ziektekiemen voordat deze door de Franse verkoper werden afgegeven aan de door de Nederlandse koper ingeschakelde vervoerder.

De Nederlandse koper had uiteraard gesteld dat de ziektekomen al aanwezig waren voor afgifte aan de vervoerder, maar het hof had hem niet in de gelegenheid gegeven om bewijs van deze stelling te leveren. Daarom vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof en moet de Nederlandse verkoper alsnog gelegenheid krijgen om bewijs te leveren van zijn stelling.

Advies

Als advocaat heb ik geregeld geprocedeerd in internationale handelsgeschillen, ook over groente en fruit. In de regel zijn geschillen zoals deze gemakkelijk te voorkomen, namelijk door bij de overdracht van de goederen een monster af te nemen en dat op te slaan. Aan de hand daarvan kan later in geval van problemen gemakkelijk worden vastgesteld wat de kwaliteit van de goederen was toen deze daadwerkelijk werden overgedragen. Als de partijen in deze zaak dat ook hebben gedaan, zou gemakkelijk moeten zijn vast te stellen of de goederen waren besmet vóór of ná overdracht aan de door de Nederlandse koper ingeschakelde vervoerder.