Hoge Raad 15 december 2017: Hoe moet schade aan een levende zaak zoals een boom worden begroot?
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2018-03-07Dit arrest is interessant voor aannemers en gemeenten. Bij graafwerkzaamheden in verband met het vervangen van een laagspanningskast heeft Liander in 2010 een boom van de gemeente beschadigd. De gemeente heeft daarop een taxateur ingeschakeld, die de schade heeft begroot op € 4.968,=. De deskundige heeft bij deze taxatie gebruik gemaakt van de Richtlijnen NVTB 2013 van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.
Wat volgt is een rechtszaak waarin de gemeente van Liander vergoeding van de schade en de taxatiekosten vordert.
Uitgangspunten schadebegroting
Bij de begroting van vermogensschade in de zin van afdeling 6.1.10 BW geldt als uitgangspunt dat de benadeelde “zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven.” (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/Reuvers)).Om de benadeelde in deze positie te brengen, moet de vermogensschade worden begroot. Als hoofdregel voor deze begroting geldt volgens de Hoge Raad dat “de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden.”Zie HR 11 januari 2013 (De Groot/Griffioen); HR 26 maart 2010; HR 8 juli 2016; HR 6 januari 2017.
Arrest hof
Het hof ziet zich gesteld voor het probleem dat de traditionele schadebegrotingsmethodes te kort lijken te schieten. Anders dan de meeste beschadigde zaken kan een boom namelijk uit zichzelf herstellen. Daarom verlaat het hof zich op de door de Hoge Raad ontwikkelde methodiek voor de begroting van schade door verlies van ‘niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel’ (HR 5 december 2008; in gelijke zin HR 28 januari 2005, (Dakar Rally); Kamerstukken II 1975-1976, 7729, nrs. 6-7, p. 87. Deze leer houdt in dat de schade moet worden begroot op de uitgaven die zijn gedaan maar hun doel hebben moeten missen. Toepassing van deze leer op deze zaak leidt ertoe dat de schade wordt begroot op de kosten die de gemeente heeft moeten maken om de boom in stand te houden.
Arrest Hoge Raad
Liander stelt cassatieberoep in tegen dit oordeel. De Hoge Raad stelt voorop dat de boom weliswaar was beschadigd maar dat de beschadiging niet noodzaakt tot vervanging. De kosten die de gemeente moest maken ter bevordering van het zelfherstel van de boom en andere specifieke kosten die het directe gevolg van de beschadiging zijn, moeten door Liander worden vergoed. Dit geldt ook als deze kosten de vervangingswaarde van de boom overtreffen.
Het oordeel van het hof dat de schade aan de boom zelf moet worden begroot op grond van de leer van ‘niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel’ (HR Dakar Rally) is volgens de Hoge Raad onjuist. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de boom zijn functie tot het moment van beschadiging wel heeft vervuld. Daarmee verschilt het van bijvoorbeeld de situatie dat iemand een kaartje voor een concert koopt, maar van dat kaartje geen gebruik kan maken. Dat is een schoolvoorbeeld waarin de sprake is van ‘niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel’ en de schade mag worden begroot op de ‘uitgaven die hun doel hebben gemist’ (i.e. de prijs van het kaartje).
Het hof had ook geoordeeld dat alle schade direct door Liander moest worden vergoed. Liander klaagde in dit verband dat het hof had miskend dat schade aan een boom door zelfherstel kan verminderen of verdwijnen en dat eventuele ‘uitval’ van een boom op een later moment een andere oorzaak dan die van de beschadiging kan hebben. Als het hof wordt gevolgd kan het er op uitlopen dat Liander schade vergoedt die zij niet heeft veroorzaakt. De Hoge Raad is het ook op dit punt met Liander eens. Op grond van art. 6:105 BW kan de begroting van nog niet ingetreden schade worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Bij deze vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen (zie HR 15 mei 1998 (Vehof/Helvetia), rov. 3.5.1 en HR 14 januari 2000, (X/Interpolis), rov. 3.4). Gelet op de onzekerheid over het zelfherstel van de boom kan de schadebegroting, anders dan het hof meende, niet als regel bij voorbaat geschieden.
De slotsom is dat een ander hof het opnieuw moet oppakken en deze boom de gemoederen nog lang bezig zal houden.