Hoge Raad 21 april 2017: Schadevergoeding omdat keukenvloer er niet mooi uit ziet?
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2017-05-09Dit arrest is interessant voor rechtsbijstandverleners omdat de Hoge Raad oordeelt dat kleine gebreken in een opgeleverd werk niet per definitie tot een schadevergoedingsplicht leiden.
Het volgende was aan de hand. In 2006 spreekt de eigenaar van een woonhuis met een aannemer af dat zijn huis voor € 292.000,= wordt verbouwd. Na oplevering vindt discussie plaats over onder meer een knik in de keukenvloer en het enigszins aflopend niveau van die vloer. Een deel van de facturen van de aannemer wordt daarom niet betaald.
De aannemer dagvaardt de woningeigenaar om de openstaande facturen te incasseren. Daarop stelt de eigenaar een tegenvordering in omdat hij schade zou lijden als gevolg van de onvolkomenheden in het opgeleverde werk. Het hof wijst deze tegenvordering met betrekking tot de keukenvloer voor € 25.050,33 toe. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten voor verwijdering van de vloertegels van de keukenvloer, egalisering van de keukenvloer en nieuwe betegeling van de keukenvloer.
De aannemer klaagt in cassatieberoep dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn klacht dat de vervangende schadevergoeding niet of niet geheel toewijsbaar is. De knik in de keukenvloer en het aflopende niveau waren zo gering dat ze met het blote oog niet te constateren waren. Het ging eigenlijk uitsluitend om een esthetisch kwestie (met de kanttekening dat de gebreken met het blote oog niet te zien waren). Kortom: de aard en omvang van de tekortkoming staat in geen verhouding tot de aard en omvang van de herstelwerkzaamheden omdat daarvoor de gehele vloer opengebroken en opnieuw gelegd moet worden.
De Hoge Raad stelt de aannemer in het gelijk. Als uitgangspunt heeft de woningeigenaar recht op nakoming van de verbintenis tot het bouwen van een mooie keukenvloer. Hij heeft kennelijk deze verbintenis omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (art. 6:87 lid 1 BW).
Omdat de aannemer had aangevoerd dat de gebreken zeer gering waren had het hof (ambtshalve) moeten beoordelen of sprake is van de in art. 6:87 lid 2 BW bedoelde situatie dat de tekortkoming, gezien de (gestelde) ondergeschikte betekenis ervan, omzetting van de verbintenis van de woningeigenaar in een tot vervangende schadevergoeding niet rechtvaardigt, dan wel of volledige vergoeding van de herstelkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW).
Dit type zaken komt in de praktijk veel voor. De aannemer en zijn rechtsbijstandverlener doen er dan ook goed aan om met een beroep op art. 6:87 lid 2 BW aan te voeren dat zij geen schadevergoeding hoeven te betalen.