Hoge Raad 10 juli 2015: Aansprakelijkheid eigenaar gezonken schip

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen op 2015-08-14

Dit arrest is van belang voor scheepseigenaren en verzekeraars, omdat blijkt dat zij sneller en vaker aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het zinken van een schip (ECLI:NL:HR:2015:1836).

Wat was aan de hand?

Op zondagochtend 3 augustus 2008 is het motorjacht Qubio op de Noordzee tussen Scheveningen en Steeldam gezonken. De opvarenden, een vader en zijn zoon, zijn door een voorbijgaande sleper opgepikt en in veiligheid gebracht.

Diezelfde dag heeft een schip van Rijkswaterstaat tevergeefs geprobeerd om het wrak van de Qubio te lokaliseren. Toen dit niet was gelukt zijn op de plaats waar de opvarenden zijn opgepikt twee zogeheten cardinale boeien geplaatst om voorbijvarende schepen te attenderen op mogelijk gevaar. Op 22 augustus 2008 heeft Rijkswaterstaat de cardinale boeien weer opgehaald. Het wrak is nooit gevonden.

De Staat heeft de scheepseigenaar aansprakelijk gesteld voor de kosten van het leggen en ophalen van de boeien voor een bedrag van € 18.234,40. Hiertoe stelt de Staat dat hij als beheerder van het vaarwater kosten heeft gemaakt die hij op de scheepseigenaar kan verhalen, omdat deze aansprakelijk is uit onrechtmatige daad (art. 10 Wrakkenwet in verbinding met art. 6:162 BW). De onrechtmatige daad volgt uit het feit dat de Qubio “op de bodem van het door de Staat beheerde vaarwater is terechtgekomen en een zodanig gevaar vormde voor de scheepvaart dat de Staat als beheerder van het vaarwater redelijkerwijs was genoodzaakt om over te gaan tot markering van het schip.” De verzekeraar van de eigenaar heeft namens de eigenaar aansprakelijkheid betwist.

Oordeel rechtbank en hof

Rechtbank en hof wijzen de vordering af omdat de scheepseigenaar alleen tegenover de Staat gehouden zou zijn tot verwijdering van de Qubio “indien de gevaren verbonden aan het niet-verwijderen ervan zo groot waren dat zij de Staat als beheerder redelijkerwijs tot verwijdering noopten.” (onder verwijzing naar HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1482, NJ 1995/720 (Staat/August de Meijer) en HR 8 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8170, NJ 2003/372 (Staat/KMT)).Echter, het wrak van de Qubio is nooit gevonden dus er was in deze zaak ook geen noodzaak tot verwijdering.

Bovendien wordt de scheepseigenaar in deze zaak niet aansprakelijk gesteld voor het niet-verwijderen van het wrak, maar enkel voor het niet-markeren daarvan. Volgens rechtbank en hof is het niet-markeren van een wrak door de scheepseigenaar echter helemaal niet onrechtmatig. De scheepseigenaar is ook niet gerechtigd is tot het markeren, alleen de Staat mag dat.

Oordeel Hoge Raad

Volgens de arresten Staat/August de Meijer en Staat/KMT is een scheepseigenaar tegenover de Staat (de beheerder van het vaarwater) verplicht om een gezonken schip te verwijderen en wel zodra hij wetenschap heeft van de situatie. Doet hij dat niet, dan handelt hij onrechtmatig. Deze rechtsregel ziet dus op aansprakelijkheid voor het nalaten een wrak te verwijderen.

In het arrest van 11 juli 2015 breidt de Hoge Raad deze rechtsregel uit, naar alle situaties waarin “maatregelen” noodzakelijk zijn omdat een wrak “(mogelijk)” (…) “een zodanig gevaar voor de scheepvaart vormt”. De scheepseigenaar is dus ook aansprakelijk voor de kosten van het uit voorzorg plaatsen van de boeien die de (mogelijke) locatie van het wrak markeren. Dat de scheepseigenaar niet bevoegd is om te markeren maakt niet uit.

Advies

De Hoge Raad stelt de Staat alsnog in het gelijk. Scheepseigenaren en hun verzekeraars moeten zich realiseren dat het zinken van een schip Rijkswaterstaat noopt tot het nemen van voorzorgsmaatregelen die uiteindelijk voor hun rekening komen.