Hoge Raad 26 februari 2016: Zorgplicht assurantietussenpersoon om verzwijging te voorkomen
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2016-03-04De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat de assurantietussenpersoon aansprakelijk kan zijn tegenover zijn cliënt voor verzwijging door de cliënt tegenover de verzekeraar. De assurantietussenpersoon heeft een vergaande zorgplicht om verzwijging door de cliënt te voorkomen. Omdat verzwijging door de cliënt naar zijn aard opzettelijk geschiedt, is het moeilijk voor de assurantietussenpersoon om dit te voorkomen. Bijzondere waakzaamheid is dus op zijn plaats.
Wat was aan de hand?
De eisende partij in deze zaak was tot medio 2001 bij RVS verzekerd voor onder meer schade aan zijn woonhuis en inboedel en tegen aansprakelijkheid. RVS had naar aanleiding van een schadeclaim een onderzoek ingesteld en was tot de conclusie gekomen dat de eiseres een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven. Daarom beëindigde RVS de verzekeringen per 6 augustus 2001.
Vervolgens sloot de eisende partij via een assurantietussenpersoon per 6 augustus 2001 een opstal-, inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering af bij Aegon. Bij het afsluiten van deze verzekeringen moest de eisende partij een aanvraagformulier invullen, waarop onder meer moest worden ingevuld of er nog feiten waren die voor de verzekeraar van belang zouden zijn bij het beoordelen van de aanvraag. De eisende partij en de assurantietussenpersoon hebben de ruimte voor beantwoording van deze vraag opengelaten.
In 2010 is een houten chalet dat naast de woning van de eisende partij stond afgebrand, waarop Aegon werd verzocht om dekking te bieden. Aegon stelde hierop een onderzoek in en kwam er achter dat RVS eerder de verzekeringen in verband met een (volgens RVS en Aegon) ‘frauduleuze claim’ had opgezegd. Aegon wees het verzoek om dekking af en nam de naam van de eisende partij op in, onder meer, het incidentenregister. Bovendien maakte Aegon aanspraak op alle tot die datum aan de verzekerde uitgekeerde bedragen en expertisekosten ad circa € 20.000. De verzekerde stapte naar de rechter en vorderde van Aegon circa € 60.000 aan volgens hem gedekte schade en dat de registratie in o.a. het incidentenregister ongedaan werd gemaakt.
De rol van de assurantietussenpersoon
De eisende partij hield er rekening mee dat zijn vordering op Aegon zou worden afgewezen. Voor dat geval stelde hij de assurantietussenpersoon die de aanvraag bij Aegon had begeleid aansprakelijk. De tussenpersoon had volgens hem de brieven waarin RVS het standpunt innam dat sprake was van een frauduleuze claim en daarom de verzekering werd beëindigd gezien. Hij had na deze brieven te hebben gezien moeten doorvragen en moeten uitleggen dat Aegon dekking kon weigeren op grond van art. 7:928 BW (destijds art. 251 WvK) omdat relevante feiten werden verzwegen. Nu de assurantietussenpersoon dit niet had gedaan had hij zijn zorgplicht geschonden en was hij aansprakelijk voor het feit dat Aegon geen dekking bood, aldus de verzekeringnemer.
Oordeel Hoge Raad over verzwijging
Het hof oordeelt dat Aegon terecht een beroep op verzwijging heeft gedaan en dus niet gehouden was tot dekking. De Hoge Raad herhaalt eerst de toepasselijke norm: “Als een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan de verzekeraar zich niet erop beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden (HR 20 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2235, NJ 1997/638; sinds 1 januari 2006 art. 7:928 lid 6 BW). Daaronder moet worden verstaan het opzet de verzekeraar te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij bij kennis van de niet meegedeelde feiten in het geheel niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (HR 18 december 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4298, NJ 1982/570 en Kamerstukken II 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 9). Het is aan de verzekeraar die zich op deze uitzondering beroept om feiten en omstandigheden aan te voeren, en zo nodig te bewijzen, waaruit dat opzet kan worden afgeleid.” Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet goed heeft gemotiveerd waar in deze zaak de opzet tot misleiding precies uit blijkt. Het arrest wordt daarom vernietigd.
Oordeel Hoge Raad over aansprakelijkheid tussenpersoon
Het hof had ook geoordeeld dat de assurantietussenpersoon niet aansprakelijk was tegenover de eisende partij, de verzekeringnemer. Volgens het hof hoefde de assurantietussenpersoon alleen nadere vragen over de opzegging door RVS te stellen als hij wist waarom RVS de overeenkomst had opgezegd. Ook dat oordeel wordt door de Hoge Raad vernietigd. De Hoge Raad herhaalt eerst de toepasselijke norm:“De zorg die van een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon mag worden verwacht, brengt mee dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om deze ervan te weerhouden naderhand een beroep te doen op art. 251 (oud) WvK of, onder het sinds 2006 geldende recht, art. 7:928 BW. Dit brengt mee dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt (de aspirant-verzekeringnemer) dient te informeren, voor zover die feiten van belang zijn voor de beantwoording van vragen die de verzekeraar met betrekking tot het aangaan van de verzekering heeft gesteld (vgl. HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805, NJ 1999/650).”
Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat deze zorgplicht ook meebrengt dat de assurantietussenpersoon “indien hij bekend is met een opzegging door een verzekeraar van een eerdere verzekeringsovereenkomst, zijn cliënt nader over de achtergrond van die opzegging dient te bevragen, ook indien de beoogd verzekeraar geen specifiek daarop gerichte vraag heeft gesteld. Aldus kan immers worden voorkomen dat de betrokkene later wordt geconfronteerd met een beroep op opzet tot misleiding bij het aangaan van de nieuwe verzekeringsovereenkomst.”
De assurantietussenpersoon heeft dus de verplichting om zijn cliënt uitvoerig te bevragen als hij weet dat eerder een verzekering is opgezegd. Hoe ver die verplichting precies gaat, zal per geval moeten worden beoordeeld. Als de cliënt het opzet heeft om de verzekeraar te misleiden, doet hij misschien ook wel zijn best om de assurantietussenpersoon te misleiden. Uitvoerige en adequate dossiervorming waaruit blijkt dat de cliënt is bevraagd, zal dan het verschil maken tussen wel of geen aansprakelijkheid.