Consumentenrecht anno 2022

op 2022-03-24

Deze bijdrage verscheen eerder in het Groninger Civilistenblad van maart 2022.

Toen aan mij werd gevraagd om een bijdrage te schrijven over specifiek het consumentenschadevergoedingsrecht, riep dat veel vragen bij mij op. Wat is consumentenrecht? Wat is schadevergoedingsrecht? Is er zoiets als consumentenschadevergoedingsrecht? Belangrijke vragen en reden te meer om deze bijdrage te schrijven.

Wat is consumentenrecht?

Om de vraag te beantwoorden wat wordt verstaan onder consumentenrecht, zullen we onderzoeken om wat voor transacties het hier gaat.

Wat is een consument?

Het begrip ‘consument’ komen we tegen in het overeenkomstenrecht maar ook in wetgeving omtrent onrechtmatige daden.

In de artikelen 6:193a lid 1 onder a BW,[1] 7.5 lid 1 BW[2], 7:57 lid 1 onder a BW[3], 7:118 lid 1 onder a BW,[4] 6:236 BW,[5] 7:514 onder l BW[6] en 6:230g lid 1 onder a BW[7] staat in wisselende bewoordingen dat onder consument moet worden verstaan een ”natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf”. Art. 7:50a onder a BW[8] bevat een andere omschrijving, namelijk dat onder consument wordt verstaan ”een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit”.

Maar wat wordt verstaan onder ‘handelen in de uitoefening van beroep of bedrijf’? Als ik in de boekhandel een vakinhoudelijk boek koop en dat op mijn nachtkastje leg, heb ik het dan als consument gekocht of niet?

Alle voormelde regelingen hebben hun oorsprong in EU-richtlijnen die in ons BW zijn geïmplementeerd. Het is vaste rechtspraak van het HvJ EU dat de uniforme toepassing van het Unierecht vereist dat, wanneer een bepaling van Unierecht voor een bepaald begrip niet naar het recht van de lidstaten verwijst zoals hier aan de orde is, dat begrip in de gehele Europese Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.[9]

Het HvJ EU heeft in 2015 en 2016 in een drietal arresten geoordeeld dat het begrip consument in art. 2 onder b van Richtlijn 1993/13/EG (Richtlijn oneerlijke bedingen) een “objectief begrip” is en “aan de hand van een functioneel criterium moet worden beoordeeld, namelijk of de betrokken contractuele band deel uitmaakt van activiteiten die niets te maken hebben met de uitoefening van een beroep of een bedrijf”.[10] Dit sluit overigens ook aan bij de tekst van art. 1 lid 2 onder a Richtlijn 1999/44/EG, waarin – in de Nederlandse taalversie – onder ‘consument’, wordt verstaan: “iedere natuurlijke persoon die bij de onder deze richtlijn vallende overeenkomst handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroep of bedrijf.”

Een consument is dus een ‘natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf’, met andere woorden: iemand die handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroep of bedrijf. Maar wat als twee consumenten zaken met elkaar doen, is dan ook consumentenrecht van toepassing?

Wie is de wederpartij van de consument?

De doelstelling van consumentenrecht is om balans te brengen in een relatie waarin de consument de zwakke partij is. Wie is dan die sterke wederpartij waar hij tegen moet worden beschermd? De verschillende wettelijke regelingen bevatten andere bewoordingen die niettemin dezelfde strekking hebben. Ik geef een niet-uitputtende opsomming.

Art. 193 lid 1 onder b BW verstaat onder ‘handelaar’ “een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt”. Art. 7.5 lid 1 BW spreekt niet van handelaar maar van ”een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit”. Art. 7.57 lid 1 onder b en art. 7:118 lid 1 onder b BW spreken van ”kredietgever; een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt”.[11] Art. 6:230g lid 1 onder b BW spreekt van ”handelaar: iedere natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt.”

De wederpartij van de consument is dus een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf én in relatie tot de consument een handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit uitoefent.

Wat wordt onder zo’n activiteit verstaan? Ik zal geen uitputtend overzicht van de stand van de rechtspraak geven, maar wijs bijvoorbeeld op HvJ 4 oktober 2018 ECLI:EU:C:2018:808, waarin wordt overwogen dat onder ‘handelspraktijk’ wordt verstaan “iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten.”[12]

Tussenconclusie

Het consumentenrecht ziet op de relatie tussen een ‘natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ enerzijds en anderzijds een ‘natuurlijk persoon of rechtspersoon[13] die in relatie tot de consument een handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit uitoefent’.

Remedies

Andere remedies dan schadevergoeding

Het typerende aan consumentenrechtelijke regelingen is dat deze de consument allerlei remedies aanbieden die juist niet uit schadevergoeding bestaan. Denk hierbij aan:

  • de bevoegdheid om een duurovereenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van een maand;[14]
  • de bevoegdheid om overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte binnen 14 dagen te ontbinden;[15]
  • de bevoegdheid om de consumentenkoopovereenkomst in verband met een prijsverhogingsbeding te ontbinden;[16]
  • de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden op grond van schending van informatieplichten;[17]
  • de bevoegdheid om de overeenkomst te vernietigen op de grond dat het bestelproces gebrekkig is ingericht;[18]
  • de bevoegdheid om de overeenkomst te vernietigen op grond van een oneerlijke handelspraktijk;[19]
  • de rechtsvordering tot vermindering van de prijs;[20]
  • de rechtsvordering tot ‘levering van het ontbrekende, herstel van de afgeleverde zaak of vervanging van de afgeleverde zaak.[21]

Schadevergoeding

Toch kunnen er situaties zijn waarin de consument belang heeft bij een rechtsvordering tot schadevergoeding. Op deze weg komt de consument een boel obstakels tegen:

  • de verbintenis moet opeisbaar zijn of de gevolgen van niet-nakoming moeten anderszins intreden;[22]
  • de consument moet zich bij zijn keuze tussen nakoming[23] of schadevergoeding ook de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij aantrekken (nakoming zal vaak beter uitkomen);[24]
  • de consument zal een tekortkoming moeten aantonen,[25] waarbij aan de orde komt of sprake is van een inspannings- of resultaatsverbintenis;[26]
  • de tekortkoming moet toerekenbaar zijn;[27]
  • nakoming moet blijvend onmogelijk zijn of verzuim moet zijn ingetreden;[28]
  • het verzuim moet niet zijn gezuiverd.[29]

Vervolgens komt de consument in het domein van afdeling 6.1.10 BW, waarin het gaat om de begroting van vermogensschade en de volgende vragen moeten worden gesteld.

De consument moet als benadeelde partij “zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven.”[30] Deze toetsing wordt veelal aangeduid als de ‘hypothetische vermogensvergelijking’. Om deze vergelijking te maken, moeten de volgende vragen worden gesteld, in verband waarmee onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds ‘nadeel’ en anderzijds ‘vermogensschade’. Niet alle nadeel moet immers als vermogensschade worden aangemerkt.

  • Is duidelijk wat de oorzaak van het nadeel is of is sprake van onzekerheid over de oorzaak van het nadeel dat de consument als vermogensschade wenst aan te merken? Zo ja, is het nadeel veroorzaakt door samenwerkende oorzaken,[31] alternatieve oorzaken[32] of is er ruimte voor toepassing van het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid?[33]

Alleen nadeel dat het gevolg is van de normschending, kan als vermogensschade worden aangemerkt. Ergo: wat is het effect van de normschending geweest? Dit is veelzijdiger dan op het eerste gezicht misschien wordt gedacht.

Uitgangspunt is dat vermogensschade ‘concreet’ moet worden begroot (“zijn schade [moet] in beginsel (…) worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.”)[34] maar er is inmiddels een enorme hoeveelheid rechtspraak over situaties waarin van dit uitgangspunt kan worden afgeweken:

  • Zaakschade mag in het algemeen worden begroot op de herstelkosten.[35]
  • Specifiek voor roerende zaakschade geldt dat mag worden begroot op de waarde in het economische verkeer van de zaak ten tijde van het verlies.[36]
  • Bij non-conforme koop van ‘naar de soort bepaalde goederen’ moet de schade naar vaste rechtspraak worden begroot op het verschil tussen de waarde van de goederen welke moesten worden geleverd ten tijde van de wanprestatie (conforme goederen) en de waarde van de geleverde ondeugdelijke goederen.[37]
  • Zogenaamd ‘niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel’, zoals bijvoorbeeld een concertkaartje dat niet kan worden benut, mag worden begroot op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen.[38]
  • Gederfd woongenot mag worden begroot op het over de maanden waarin het woongenot is gederfd, berekende verschil tussen i) de marktconforme huur die een huurder voor de woning zou hebben betaald indien hij de woning zou hebben gehuurd in de huidige situatie en ii) de marktconforme huur die een huurder voor de woning zou hebben betaald indien geen normschending had plaatsgevonden.[39]
  • Dan is er ook nog het exotische art. 6:104 BW, dat de mogelijkheid biedt om schade te begroten op het bedrag van de door de wanprestatie genoten winst of een gedeelte daarvan.[40]
  • Ten slotte bestaat de mogelijkheid om hypothetische schade te begroten op de kans dat de schade niet had plaatsgevonden als de normschending wordt weggedacht.[41]

Het uitgangspunt blijkt dat de rechter een grote vrijheid heeft bij de keuze voor een methodiek om schade te begroten en deze zelfs mag schatten.[42]

Vervolgens zal de consument in een discussie kunnen geraken waarin de vraag wordt gesteld:

  • of de vermogensschade in redelijkheid aan zijn wederpartij kan worden toegerekend;[43]
  • of de schade niet het gevolg is van eigen schuld;[44]
  • of de normschending niet tevens voordeel heeft opgeleverd;[45]
  • of de aanspraak moet worden gematigd omdat dit anders tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.[46]

Ten slotte zal aan de orde kunnen komen of de schadevergoeding in geld of in natura moet worden voldaan.[47]

Conclusie

De consument staat een groot aantal verschillende remedies ten dienst om door hem geleden nadeel op te heffen. Welke remedie het beste past, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Schadevergoeding is slechts een van de remedies waar de consument uit kan kiezen en hij dient zich ervan bewust te zijn dat aan toekenning van een aanspraak op schadevergoeding veel meer eisen worden gesteld dan aan de remedies die de wetgever heeft geïntroduceerd specifiek om hem te helpen.


[1] Onderdeel van Afdeling 6.5.3A (Oneerlijke handelspraktijken)

[2] Onderdeel van Titel 7.1 BW (Koop en ruil)

[3] Onderdeel van Titel 7.2a BW (Consumentenkredietovereenkomsten)

[4] Onderdeel van Afdeling 7.2a.3 BW (Consumentenkredietovereenkomsten betreffende voor bewoning bestemde onroerende zaken)

[5] Onderdeel van Afdeling 6.5.3 BW (algemene voorwaarden)

[6] Onderdeel van Titel 7.2b BW (Betalingstransactie)

[7] Onderdeel van Afdeling 6.5.2b BW (Bepalingen voor overeenkomsten tussen handelaren en consumenten)

[8] Onderdeel van 7.1a BW (Overeenkomsten betreffende het gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, bijstand en uitwisseling)

[9] Zie HvJEU 9 november 2016, C-149/15, rov. 28 (Sabrina Wathelet) en de daar aangehaalde rechtspraak.

[10] HvJEU 3 september 2015, C-110/14, ECLI:EU:C:2015:538, rov. 21 (Costea), HvJEU 19 november 2015, C-74/15, ECLI:EU:C:2015:772, rov. 27 (Tarcău,) en HvJEU 14 september 2016, C-534/15, ECLI:EU:C:2016:700, rov. 32 (Dumitraş).

[11] Bij art. 7:118 lid 1 onder b BW staat de toevoeging ‘[die] op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 119 lid 1 krediet verleent of toezegt’.

[12] Onder verwijzing naar HvJ EU 19 september 2013, CHS Tour Services, C‑435/11, EU:C:2013:574, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

[13] Zuiverder is ‘rechtssubject’ omdat ook personenvennootschappen onder deze definitie vallen.

[14] Zie art. 6:237 aanhef en onder o BW juncto art. 6:236 aanhef en onder j, p en q BW.

[15] Art. 6:230o BW

[16] Art. 7:35 lid 1 BW

[17] Art. 6:230m lid 1 onder a, b, c, e, f, g, h, o en p BW en art. 95m Elektriciteitswet en art. 52a Gaswet

[18] Art. 6:230v BW

[19] Art. 6:193j lid 3 BW

[20] Art. 7:22 lid 1 onder b BW

[21] Art. 7:21 BW

[22] Art 6:80 BW

[23] Op grond van art. 3:296 BW

[24] HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9311 (NJ 2001, 79 Multi Vastgoed/Nethou)

[25] Art. 6:74 lid 1 BW

[26] Hoge Raad 14-04-2006 ECLI:NL:HR:2006:AU6521, HR 13 december 1968, NJ 1969, 174 (Cadix Nederland B.V./Aluminium Extruders Holland N.V.)

[27] Artt. 6:75-76 BW. Zie ook art. 7:77 BW.

[28] Art. 6:81-83 BW. Op de grote hoeveelheid rechtspraak over deze onderwerpen ga ik nu niet in detail in.

[29] Art. 6:86 BW

[30] HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/Reuvers); HR 11 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX9830)

[31] Art. 6:102 BW

[32] Art. 6:99 BW

[33] HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799 (Fortis/Bourgonje); R 31 maart 2006, LJN AU6092, NJ 2011/250 (Nefalit/Keramus)

[34] HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008: BE9998 (Rijnstate/Reuvers)

[35] HR 26 oktober 2012 ECLI:NL:HR:2012:BX0357 (Reaal/Athlon); HR 7 mei 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO2786. Zie voor onroerende zaakschade

[36] HR 7 mei 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO2786

[37] HR 28 januari 1977, LJN: AC5889, NJ 1978, 174 (Van de Weijgert/Nieuwkoop)

[38] HR 5 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BF1042 en in gelijke zin HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460 (Dakar Rally).

[39] HR 19-07-2019 19-07-2019

[40] HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0893

[41] Zie HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987; HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491 (Deloitte/H&H Beheer); HR 24 oktober 1997, LJN ZC2467, NJ 1998/257 (Baijings) en HR 16 februari 2007, LJN AZ0419, NJ 2007/256 (Tuin Beheer); HR 19 januari 2007, LJN AZ6541, NJ 2007/63; Hoge Raad, 26-03-2021, ECLI:NL:HR:2021:461.

[42] Art. 6:97 BW; en Hoge Raad 17-02-2006 ECLI:NL:HR:2006:AU9717 (Sun Alliance) en Hoge Raad 10-12-2021 ECLI:NL:HR:2021:1842.

[43] Art. 6:98 BW. Zie ook HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:214 onder verwijzing naar Parl. Gesch. Boek 6, p. 345.

[44] Art. 6:101 BW

[45] Art. 6:100 BW. Zie in dit verband Hoge Raad 08-07-2016 ECLI:NL:HR:2016:1483 (Tennet/ABB), waarin naar mijn idee op onjuiste gronden wordt overwogen dat deze toetsing ook inherent is aan de hypothetische vermogensvergelijking.

[46] Zie art. 6:109 lid 1 BW en HR 2 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0382

[47] Art. 6:103 BW.