Hoge Raad 30 oktober 2015: Wanneer is een ingebrekestelling niet vereist?

Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Commerciële geschillen, Ondernemingsrecht op 2015-11-05

Voordat van een wanpresterende wederpartij schadevergoeding kan worden geclaimd, moet deze meestal eerst schriftelijk worden aangemaand om alsnog zijn verplichtingen na te komen, de zogenoemde ingebrekestelling (art. 6:82 lid 1 BW). Op deze hoofdregel zijn echter veel uitzonderingen, en deze staan in de conclusie van de Procureur-Generaal over deze zaak centraal (ECLI:NL:PHR:2015:1883).

Een ingebrekestelling is in de volgende situaties niet nodig:

1. Als vanwege de wanprestatie schade is geleden die niet wordt weggenomen door alsnog na te komen (art. 6:81 BW en HR 4 februari 2000, NJ 2000,258, Kinheim/Pelders);

2. Als een termijn voor nakoming is afgesproken en nakoming binnen deze termijn uitblijft (art. 6:83 onder a BW);

3. Als de wanprestatie ziet op een verbintenis uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding (art. 6:83 onder b BW);

4. Als uit een mededeling van de wanpresterende partij blijkt dat hij niet zal nakomen (art. 6:83 onder c BW);

5. Als een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling onaanvaardbaar is of moet worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven (HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0538, NJ 2004/237).

Deze laatste uitzondering bevat een open norm die in de praktijk veel onduidelijk geeft. Het aardige aan dit arrest is dat de Procureur-Generaal op basis van rechtspraak toelicht dat een ingebrekestelling in de volgende situaties niet nodig werd geacht:

1. Bij opzettelijke niet behoorlijke nakoming door de wanpresterende partij / kwade trouw;

2. Bij vruchteloze herstelpogingen door de wanpresterende partij;

3. Als de wanpresterende partij uit de contacten met de schuldeiser had moeten begrijpen dat het geduld van de schuldeiser op raakte;

4. Als uit de ernst van de tekortkoming of anderszins blijkt van grote onkunde van de wanpresterende partij;

5. Als de schuldeiser uit de houding van de wanpresterende partij mag afleiden dat hij aansprakelijkheid ontkent en niet zal presteren;

6. Als na van een spoedeisende situatie op de hoogte te zijn gesteld, de wanpresterende partij niet onverwijld handelt;

7. Als de wanpresterende partij zijn recht heeft verwerkt zich op het ontbreken van een ingebrekestelling te beroepen;

8. Als de wanpresterende partij de schuldeiser heeft ontslagen van de verplichting tot het uitbrengen van een ingebrekestelling en

9. Als de gevolgen van niet-nakoming zo ernstig zijn (bijvoorbeeld letsel) dat van de schuldeiser niet meer kan worden gevergd dat hij de wanpresterende partij nog een kans geeft.

Dit overzicht is niet limitatief. Elk concreet geval zal aan de hand van alle feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld. Wel biedt dit overzicht een handvat voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval een ingebrekestelling nodig is om verzuim te doen intreden. Wanneer een ingebrekestelling wel en wanneer niet noodzakelijk is, valt niet te zeggen. In dat opzicht leidt de rechtspraak niet tot veel rechtszekerheid. Mijn advies is daarom altijd om een wanpresterende partij zo snel mogelijk in gebreke te stellen.