Hoge Raad 10 juli 2015: Ambtshalve vernietiging algemene voorwaarden
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2015-08-11Op 10 juli 2015 heeft de Hoge Raad een voor gebruikers van algemene voorwaarden interessant arrest over ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden gewezen (ECLI:NL:HR:2015:1866).
Achtergrond
Het ging in deze zaak om een op 16 december 1999 gesloten effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en een particulier. Op grond van deze overeenkomst leende de particulier een bedrag van € 73.663,16, tegen een looptijd van 120 maanden. De lening werd aangewend voor beleggingen. De beleggingen rendeerden uiteindelijk onvoldoende, de overeenkomst werd tussentijds opgezegd en de particulier zat met een restschuld van € 22.568,07. De restschuld omvat op grond van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst ook alle toekomstige rentebetalingen die bij het uitdienen van de overeenkomst verschuldigd zouden zijn.
Oordeel rechtbank en hof
Rechtbank en hof oordelen dat de overeenkomst rechtsgeldig is en tegen dat oordeel komt de particulier op in cassatie. Interessant is het punt waarop de Hoge Raad hem in het gelijk stelt.
De particulier stelde namelijk dat de bepaling uit de algemene voorwaarden dat bij tussentijdse opzegging ook toekomstige rentebetalingen opeisbaar zijn oneerlijk is (onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar) want strijdig met Afdeling 6.5.3 BW (algemene voorwaarden, de welbekende zwarte en grijze lijst etc.). Het probleem was echter dat hij deze vordering volgens het hof niet echt goed feitelijk had uitgewerkt, zodat het hof deze afwees.
Oordeel Hoge Raad
Terecht oordeelt de Hoge Raad dat het hof daar de mist in ging. Afdeling 6.5.3 BW is een implementatie van Richtlijn 93/13/EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). Volgens het arrest van de Hoge Raad van 3 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, NJ 2014/274 moet de appelrechter, binnen de grenzen van de rechtsstrijd, ambtshalve beoordelen of een beding in de zin van de Richtlijn oneerlijk is.
“Indien de rechter over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat een overeenkomst onder het bereik van de Richtlijn valt en een beding bevat dat oneerlijk is, dient hij daarnaar onderzoek te doen, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd. Wanneer niet alle terzake dienende feiten vaststaan, zal de rechter de instructiemaatregelen moeten nemen die nodig zijn om de volle werking van de Richtlijn te verzekeren, zowel wat betreft de toepasselijkheid van de Richtlijn, als wat de mogelijke oneerlijkheid van het beding aangaat.”
In deze zaak stond vast dat het ging om een overeenkomst tussen een professionele partij en een consument. Over de overeenkomst en daarbij behorende algemene voorwaarden was niet tussen partijen onderhandeld en de gewraakte bepalingen bevatten geen kernbedingen. Het betreffen dus algemene voorwaarden waar Afdeling 6.5.3 BW op van toepassing is. Het hof had dus zelfstandig moeten onderzoeken of de clausule waarin stond dat alle toekomstige rentebetalingen bij tussentijdse beëindiging moesten worden afgelost, oneerlijk was.
Europese dimensie
Het oordeel van de Hoge Raad is niet verrassend. Dat algemene voorwaarden ambtshalve aan de bepalingen van de Richtlijn moeten worden getoetst is namelijk vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (sinds het Océano uit 2000, zie bijv. ook HvJ 4 juni 2009, C-243/08 (Pannon), NJ 2009, 395 met noot Mok, LJN BI7786).
Het LOVCK (Landelijk OVerleg Vakinhoud Civiel en Kanton) heeft bovendien inmiddels twee prachtige rapporten geschreven over de verplichte ambtshalve toetsing aan de Richtlijn (vindbaar op www.rechtspraak.nl onder Landelijke Regelingen Civiel recht). Met name het Rapport Ambtshalve toetsing II van het LOVCK is voor iedereen die met algemene voorwaarden werkt zeer de moeite waard. Kennelijk waren rechtbank en hof hier niet van de hoogte.
Een goed arrest, maar met name verbazend dat de Hoge Raad er überhaupt aan te pas moest komen.