Hof van Justitie EU 21 april 2016: Rechter moet ook bij faillissementsaanvraag toetsen aan consumentenrecht
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2016-05-20Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 21 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:283) een voor Nederland belangrijk arrest gewezen.
Het is in Nederland relatief makkelijk om een partij failliet te laten verklaren omdat alleen ‘summierlijk’ moet worden aangetoond dat deze zijn rekeningen niet meer betaalt. Het arrest van het Hof van Justitie zet een streep door deze praktijk, voor zover het gaat om situaties waarin het faillissement van een consument wordt aangevraagd en de onbetaalde rekening verband houdt met algemene voorwaarden of consumentenkrediet.
Op consumentenovereenkomsten toepasselijke algemene voorwaarden moeten, zonder dat dit aan de rechter wordt gevraagd (dus ambtshalve), worden getoetst aan Afdeling 6.5.3 BW (implementatie van richtlijn 93/13/EEG). In deze Afdeling staat wat voor bedingen als ‘oneerlijk’ worden beschouwd en dus nietig of vernietigbaar zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om het beding dat de consument geen nakoming kan eisen of een overeenkomst niet kan ontbinden. Dat Nederlandse rechters met deze ambtshalve toetsing nogal eens moeite hebben, blijkt wel uit het grote aantal arresten van de Hoge Raad over dit onderwerp, zie bijvoorbeeld mijn blogs over het arrest van 10 juli 2015 en het arrest van 29 april 2016 over ambtshalve vernietiging van algemene voorwaarden. Zie voor een mooi overzicht van recente arresten van het Hof van Justitie r.ov. 41 het arrest van 1 oktober 2015, EU:C:2015:637.
Het Hof van Justitie heeft nu geoordeeld dat de rechter ook bij faillissementsaanvragen ambtshalve moet beoordelen of de onbetaalde vordering niet volgt uit een ‘oneerlijk’ beding uit algemene voorwaarden. Nationale procesregelingen die hiermee in strijd zijn moeten hiervoor wijken. De rechter moet natuurlijk wel beschikken over de noodzakelijke gegevens (zoals de inhoud van het beding). Daar houdt het echter niet op.
In de door het Hof van Justitie beoordeelde zaak ging het om een schuld van consumenten uit hoofde van aan hen verstrekt krediet. Op consumentenkredietovereenkomsten is Afdeling 7.10.2a BW van toepassing (implementatie van richtlijn 2008/48). Hierin staat onder meer dat op de kredietgever verstrekkende (maar voor de hand liggende) informatieverplichtingen rusten (bijvoorbeeld wat het totale door de consument te betalen bedrag is). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de rechter ambtshalve moet oordelen of aan deze verplichtingen is voldaan.
Dit arrest past in een tendens dat het Hof van Justitie van nationale rechters verlangt om ambtshalve te waken over naleving van consumentenrecht. Dit past niet echt bij de ‘cultuur’ van het Nederlandse burgerlijk recht, waarbij de rechter lijdelijk is en alleen beoordeelt wat partijen aan hem voorleggen. Deze cultuur, in combinatie met het feit dat ‘ambtshalve’ onderzoek verrichten tijd kost en een procedure complexer maakt dan die in eerste instantie lijkt, kan verklaren dat lagere rechters nogal eens nalaten ambtshalve aan het consumentenrecht te toetsen. Ik denk niet dat mag worden verondersteld dat rechters ambtshalve toetsen. Het is daarom aan rechtshulpverleners om waar nodig de rechter zelf op de toepasselijkheid van het consumentenrecht te wijzen.