Hoge Raad 16 december 2016: Goodwill valt niet onder eigendomsrecht
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2017-01-10De Hoge Raad heeft een belangrijk arrest gewezen over regulering en ontneming van eigendom. Het belangrijkste is dat de waarde van een onderneming uitgedrukt in goodwill volgens de Hoge Raad niet wordt aangemerkt als eigendom en dus ook niet valt onder de bescherming van het recht op eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM).
Het ging in deze zaak om pelsdierhouderijen die ermee geconfronteerd werden dat de Staat een wet heeft ingevoerd op grond waarvan pelsdierhouderij wordt verboden (na een overgangsperiode tot 1 januari 2024). Hierop hebben de pelsdierhouders de Staat aangesproken en gevorderd dat de wet onverbindend wordt verklaard. Het gaat in deze zaak dus om de vraag of de Staat vanwege het uitvaardigen van de voormelde wet onrechtmatig handelt door eigendom van de pelsdierhouders te ontnemen dan wel te reguleren.
De rechtbank had de vorderingen toegewezen, het hof afgewezen, de Advocaat-Generaal vond dat het hof zijn werk opnieuw moest doen, maar de Hoge Raad heeft het hofarrest in stand gelaten.
Is er een eigendomsrecht op goodwill?
De eerste door de Hoge Raad te beantwoorden vraag ziet erop of de toekomstige verdiencapaciteit van de ondernemingen van de pelsdierhouders, zijnde goodwill, valt onder het eigendomsrecht als bedoeld in art. 1 van het Eerste Protocol EVRM. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM dat goodwill onder bepaalde omstandigheden als eigendom in de zin van art. 1 EP worden beschouwd, maar dat toekomstige inkomsten alleen als ‘eigendom’ worden aangemerkt “wanneer zij reeds zijn verdiend of wanneer daarop een rechtens afdwingbare aanspraak bestaat (vgl. recent EHRM 21 april 2016, nr. 32913/03 (Topallay/Albanië), par. 88).” De waarde van de onderneming voor zover deze uitsluitend is gebaseerd op toekomstige inkomsten, valt dus niet onder het eigendomsrecht. De Hoge Raad voegt hieraan toe dat het EHRM goodwill alleen als (onderdeel van) eigendom aanvaardt als die goodwill voortvloeide uit een bestaande vergunning “of uit een bestaande klanten- of patiëntenkring (vgl. EHRM 26 juni 1986, nrs. 8543/79, 8674/79 en 8635/79, ECLI:NL:XX:1986:AC9450, NJ 1987/581 (Van Marle e.a./Nederland) en de hiervoor genoemde zaak Malik/Verenigd Koninkrijk)”.
Dit oordeel komt mij eerlijk gezegd merkwaardig voor, want de waarde van bijvoorbeeld een vergunning of een klantenkring is erin gelegen dat daarmee in de toekomst omzet kan worden gegenereerd. Het door de Hoge Raad doorslaggevend geachte onderscheid met goodwill die op toekomstige inkomsten is gebaseerd, ontgaat mij.
Formele of de facto onteigening?
Ter discussie stond verder of de pelshouders werden onteigend of niet. Strikt genomen werden ze niet onteigend (ze mogen hun activa, pelsdieren naar ik aanneem daargelaten, houden), maar ze voerden aan dat ze niets meer aan die activa hebben als deze niet kunnen aanwenden voor de pelsdierhouderij. De Hoge Raad verwerpt ook deze klacht omdat de pelsdierhouders nog “enig economisch belang of een zinvolle gebruiksmogelijkheid” behouden bij de (activa van) de onderneming. Kennelijk wordt verondersteld dat er ergens nog wel iemand is met behoefte aan een heleboel kooien om pelsdieren in te houden … Eerlijk gezegd betwijfel ik dat.
Is sprake van een fair balance?
De pelsdierhouders klaagden ook dat de overgangsperiode (tot 1 januari 2024) hen niet schadeloos stelt. Deze overgangsperiode was alleen bedoeld als schadeloosstelling voor de investeringen die veel pelsdierhouders verplicht hadden gedaan om hun ondernemingen diervriendelijker in te richten. De rest van de schade wordt dus niet gecompenseerd, aldus de pelsdierhouders. De Hoge Raad verwerpt ook dit betoog omdat, onder meer, het verbod voor de pelsdierhouders al sinds 1999 en in ieder geval sinds 2006 voorzienbaar was. Ze hadden hun ondernemingen dus bijvoorbeeld kunnen diversifiëren en de overgangsperiode was bovendien lang genoeg. Bij die diversificatie kan ik mij niet direct iets voorstellen. Welke economische activiteit kan op een pelsdierhouderij nog meer worden uitgevoerd? In ieder geval geen kinderboerderij …
Conclusie
De Hoge Raad is duidelijk in zijn oordeel, maar op onderdelen lijkt het niet erg realistisch en zeker niet ondernemergezind. Het oordeel dat de waarde van een onderneming voor zover deze bestaat uit goodwill niet onder de bescherming van het eigendomsrecht valt, kan ik absoluut niet plaatsen. Het is immers juist de toekomstige verdiencapaciteit die de waarde van een onderneming bepaalt en dat onderkent de Hoge Raad ook door te verwijzen naar EHRM-arresten waarin klantenbestanden als beschermenswaardig eigendom werden gebaseerd. Mij bekruipt ergens het gevoel dat de Hoge Raad eigenlijk gewoon geen zin had in omvangrijke compensaties voor pelsdierhouders, en met dit doel voor ogen arrest heeft gewezen.