Hoge Raad 24 november 2017: Debiteur verpande vordering komt beroep op verrekening toe
Door Maarten Kalkwiek – advocaat in Ondernemingsrecht op 2018-01-17Dit arrest is belangrijk voor financiers zoals banken en private equity fondsen. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de debiteur van een verpande vordering enige bescherming toekomt als hij meent een tegenvordering op de kredietnemer te hebben.
Het gaat om de volgende situatie: Een kredietgever leent geld uit aan een kredietnemer. Ter meerdere zekerheid bedingt hij een stil pandrecht op de debiteuren van de kredietnemer. Op enig moment wordt het pandrecht ingeroepen en openbaar gemaakt aan de debiteur. Deze meent echter een tegenvordering op de kredietnemer te hebben, waarmee de vordering van de kredietnemer op hem kan worden verrekend. Schematisch ziet het er als volgt uit:
Het hof oordeelde dat het beroep van de debiteur op verrekening tegenover de kredietgever (tevens pandhouder) moest worden afgewezen. De wet bepaalt namelijk dat als het een niet eenvoudig vast te stellen tegenvordering betreft, het beroep op verrekening niet slaagt (art. 6:136 BW). De debiteur heeft met succes cassatieberoep tegen dit oordeel ingesteld. De kredietnemer in kwestie was failliet en voor verrekening bij een faillissement geldt een aparte regeling, namelijk die van art. 53 Faillissementswet. Hierin is het volgende bepaald: “Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.” De Hoge Raad heeft bepaald dat de debiteur op grond van deze bepaling een verpande vordering mag verrekenen met zijn tegenvordering, zonder dat de pandhouder een beroep toekomt op art. 6:136 BW. De reden daarvan is gelegen in het ‘belang dat de debiteur van de verpande vordering erbij heeft zijn schuld aan de boedel als ‘onderpand’ te kunnen beschouwen’. Het gevolg van dit arrest is dat moet worden onderzocht of de debiteur inderdaad de door hem gestelde tegenvordering heeft. Zo ja, dan slaagt zijn beroep op verrekening.